Het lidwoord behoort tot de naamwoorden. In het Grieks is er wel een bepaald lidwoord, maar geen onbepaald lidwoord.
ὁ φίλος = de vriend
φίλος = (een) vriend
Verbuiging
mnl | vrl | onz | |
nom gen dat acc | ὁ τοῦ τῷ τόν | ἡ τῆς τῇ τήν | τό τοῦ τῷ τό |
nom gen dat acc | οἱ τῶν τοῖς τούς | αἱ τῶν ταῖς τάς | τά τῶν τοῖς τά |
De vocativus heeft geen eigen lidwoord. Wel worden vocativi (ev + mv) vaak voorafgegaan door het partikel ὦ.
Ὦ φίλοι, τί λέγετε;
Vrienden, wat zeggen jullie?
Dualis
De dualisvormen van het lidwoord zijn τώ, τοῖν, τοῖν, τώ. Deze worden gebruikt voor alle geslachten, al heeft het vrouwelijk soms ook eigen vormen: τά, ταῖν, ταῖν, τά.
Gebruik
Soms gebruikt het Grieks lidwoorden waar het Nederlands dat niet doet, bijvoorbeeld bij eigennamen.
ὁ Ζεύς = Zeus
Soms gebruikt het Grieks juist geen lidwoord, waar het Nederlands dat wel doet, bijvoorbeeld in het naamwoordelijk deel van het gezegde.
ὁ Ζεύς πατὴρ τῆς Ἀθηνᾶς ἐστίν.
Zeus is de vader van Athene.
Oorspronkelijk was het lidwoord een aanwijzend voornaamwoord. Het kan nog steeds op die manier functioneren en wordt dan vertaald als een aanwijzend of persoonlijk voornaamwoord. Dit gebeurt vooral als de spreker wisselt naar een onderwerp dat ook eerder al genoemd is. Bijvoorbeeld wanneer Sokrates verslag doet van zijn gesprek met Diotima:
Καὶ ἐγὼ ἔφην … καὶ ἣ ἔφη …
En ik sprak … en zij sprak …