Grieks is een taal die door mensen gebruikt werd (en wordt) om met elkaar te communiceren. Oud-Grieks was dus, net als het Grieks van vandaag en ook het Nederlands, op de eerste plaats een gesproken werkelijkheid. Een schrift is nodig om die gesproken taal op papier te kunnen zetten. Daarvoor hebben de Grieken een systeem ontwikkeld, waarbij ze symbolen van de Feniciërs hebben overgenomen en aangepast aan de behoeften van hun eigen taal. Wie Grieks leert, moet allereerst dit schriftsysteem leren begrijpen, zodat de geschreven tekens weer omgezet kunnen worden in klanken en dus in gesproken taal.
Het Grieks gebruikt een ander alfabet dan het Nederlands en kent ook eigen leestekens voor interpunctie en uitspraak. Een bijzonderheid van het Grieks is dat ook de accenten van de woorden aangegeven worden met behulp van speciale accenttekens. Ook heeft het Grieks eigen cijfersymbolen.
Elke taal maakt gebruik van eigen klanken. Zo kent het Grieks de gamma (niet de Nederlandse g, maar als in het Franse ‘garçon’ of het Duitse ‘gut’) en de èta (een langgerekte e, zoals in ‘crème of ‘serre’). Dat zijn allebei klanken die niet in het Nederlands voorkomen, behalve bij leenwoorden uit andere talen. Het Nederlands kent daarentegen de ‘v’, die in het Grieks niet gebruikt wordt, en ook de ‘sj’-klank (zoals in ‘sjaal’ of ‘sjoemelen’) komt in het Grieks niet voor. Dat maakt het soms moeilijk om woorden uit de ene taal in het schrift van de andere taal af te beelden. Zelfs een woord als ‘zon’ is niet in het Griekse schrift te schrijven, omdat de Grieken geen teken voor de ‘z’ hebben, maar alleen voor de ‘dz’ (namelijk de ζ). Gelukkig hebben mensen die beperking niet en valt elke uitspraak te leren, als je maar weet waar de schrifttekens voor staan.