Op de agora van Athene probeerde een menigte vrouwen en kinderen het lot van het leger uit te vinden. Want hun zoons en vaders waren naar Marathon gegaan, waar de Meden met de Atheners oorlog voerden.

Ook Nikomachos, een kind van tien jaar, was op de agora, en zijn moeder samen met hem. Het kind luisterde naar het geroep van de mensen: “Het leger van de Meden is ontelbaar groot!” “De Meden hebben de overhand.” “Wat zullen ze doen? Ze zijn toch niet van plan om Athene te verwoesten?” Nikomachos vroeg aan zijn moeder: “Zulke dingen laten de goden toch niet toe? Want wij hebben altijd eer gebracht aan Athene en Apollo en …”, maar hij maakte zijn woorden niet af. Want plotseling zei zijn moeder: “Ik zie een man!”

De Atheners wisten niet of de man een Athener was of een Mediër, maar uiteindelijk herkenden ze hem: het was Pheidippides, de renbode van de Atheners. Nikomachos riep hem: “Pheidippides, je bent toch niet aan één stuk van Marathon hiernaartoe gerend?” Maar Pheidippides hoorde de jongen niet, want de inspanning had hem uitgeput. Met moeite kwam hij naar de menigte toe en in slechts twee woorden berichtte hij: “Gegroet. We winnen.” Daarna viel hij neer en stierf.

Pheidippides’ dood verdroot de Atheners, maar zij waren vooral blij om de overwinning. Nikomachos vroeg: “Is het niet nodig om Athene en Apollo eer te brengen?” En de jongen overtuigde de Atheners: zij besloten dus om in Delphi met de oorlogsbuit een schathuis op te richten.