En de buitenlanders stonden op de berg aan de ene kant, en Israël stond op de berg aan de andere kant, en de vallei lag in hun midden. En een sterke man kwam uit de slaglinie van de buitenlanders, Goliath was zijn naam, uit Get, zijn lengte was vier ellen en een span; en een helm was op zijn hoofd, en hij was gekleed in een harnas, en het gewicht van zijn harnas was vijfduizend sikkels brons en ijzer; en er zaten bronzen scheenplaten op zijn benen, en een bronzen schild tussen zijn schouders, en de schacht van zijn speer was als een weversboom, en zijn speer was van zeshonderd sikkels ijzer; en de man die [zijn wapens] tilde liep voor hem uit.

En hij bleef staan en begon te schreeuwen naar de slaglinie van Israël en zei tot hen: “Waarom trekken jullie uit om je op te stellen voor een oorlog tegen ons? Ben ik niet een buitenlander en jullie Hebreeën van Saul? Kies voor jezelf een man uit en hij moet naar beneden komen naar mij, en als hij tegen mij kan strijden en als hij mij slaat, dan zullen wij jullie tot slaven zijn, maar als ik het kan en hem sla, dan zullen jullie ons tot slaven zijn en zullen jullie ons dienen.” En de buitenlander zei: “Zie, ik heb de slaglinie van Israël uitgedaagd, vandaag op deze dag: geef mij een man, en wij zullen met ons tweeën een man-tegen-mangevecht houden.” En Saul en heel Israël hoorde die woorden van de buitenlander en zij raakten buiten zichzelf en zij werden heel bang.