En David sprak tot Saul: “Uw dienaar was een herder voor zijn vader in de kudde, en wanneer de leeuw kwam en de beer en deze een schaap nam uit de kudde, dan trok ik erop uit achter hem aan en sloeg ik hem en trok ik het uit zijn bek, en als hij mij aanviel, dan greep ik hem bij zijn keel en sloeg ik hem en doodde ik hem. […] De Heer, die mij bevrijd heeft uit de hand van de leeuw en uit de hand van de beer, Hijzelf zal mij bevrijden uit de hand van die onbesneden buitenlander.”
En Saul sprak tot David: “Ga, en de Heer zal met je zijn.” En Saul trok David een wollen mantel aan en een bronzen helm om zijn hoofd en hij deed David zijn zwaard om, bovenop zijn wollen mantel. En nadat hij één, tweemaal had rondgelopen, werd hij moe en David sprak tot Saul: “Ik kan hierin niet bewegen, omdat ik niet geoefend heb.” En zij namen ze van hem weg.
En hij nam zijn staf in zijn hand en hij koos voor zichzelf vijf gladde stenen uit de rivier en hij plaatste ze in de herderstas die hij had om te verzamelen en [hij plaatste] zijn slinger in zijn hand en hij liep op de buitenlandse man af.