En Goliath zag David en hij minachtte hem, omdat hij een jongetje was en hij rossig was en mooi om te zien. En de buitenlander sprak tot David: “Ben ik als een hond, dat je naar mij komt met staf en stenen?” En David sprak: “Nee, maar nog minder dan een hond.” En de buitenlander begon David bij zijn goden te vervloeken. En de buitenlander zei tot David: “Kom hier, naar mij toe, en ik zal je vlees aan de vogels van de hemel geven en aan het vee van de aarde.” En David sprak tot de buitenlander: “Jij komt naar mij toe met zwaard en speer en schild, en ik ga naar jou toe met de naam van de Heer. […] En de Heer zal je vandaag uitleveren in mijn hand, en ik zal je doden en ik zal je hoofd van je wegnemen. […]”
En de buitenlander stond op en ging tot de aanval van David over. En David reikte zijn hand in de tas en nam daar één steen uit en hij slingerde en hij trof de buitenlander op zijn voorhoofd, en de steen drong door de helm tot in zijn voorhoofd, en hij viel op zijn gezicht op de aarde. En David rende en kwam bij hem staan en hij nam zijn zwaard en doodde hem en hij nam zijn hoofd weg. En de buitenlanders zagen dat hun held dood was en zij sloegen op de vlucht.