Ik verzocht mijn vrouw om weg te gaan en het kind de borst te geven, zodat het zou ophouden met huilen. Maar zij wilde eerst niet, alsof ze blij was mij weer te zien, nu ik na lange tijd was thuisgekomen. Maar toen ik boos werd en haar beval weg te gaan, zei ze: “Zeker zodat jij hier iets kunt proberen met het slavinnetje! Ook eerder heb je wel eens aan haar gezeten, toen je dronken was.” En ik lachte. Toen zij opstond en wegging, sloot zij de deur, waarbij ze deed alsof het een spelletje was, en plaatste de grendel erop.

En ik dacht er niet verder over na, maar zonder iets te vermoeden sliep ik prinsheerlijk, omdat ik van het veld gekomen was. Toen het tegen de ochtend was, kwam zij terug en opende de deur. En toen ik vroeg waarom de deuren ’s nachts gekraakt hadden, zei ze dat het lampje naast het kind uitgegaan was en dat zij het vervolgens bij de buren weer had laten aansteken. Ik zweeg en was in de veronderstelling dat het zo gegaan was. Maar het scheen mij toe, mannen, dat haar gezicht witbepoederd was, hoewel haar broer nog geen dertig dagen gestorven was; toch zei ik ook daarvan niets en ging zwijgend naar buiten.

Toen na deze dingen inmiddels enige tijd verstreken was, mannen, waarbij mijn tegenspoed mij volstrekt ontgaan was, kwam er een zeker oud mensje op mij af, discreet gestuurd door een vrouw met wie die vent vreemdgegaan was, zoals ik later hoorde. Aangezien ze boos was en meende onrechtvaardig behandeld te worden, omdat hij niet meer zo vaak bij haar langskwam, had die vrouw hem bewaakt, totdat ze uitgevonden had wat de oorzaak was.