Op zijn beurt sprak de verstandige Telemachos hem ten antwoord toe, nadat hij moed gevat had, want Athene zelf legde moed in zijn hart, zodat hij hem zou vragen over zijn vader die weg was en zodat een goede naam onder de mensen zijn deel zou zijn: “Nestor, zoon van Neleus, grote roem der Grieken, u vraagt waar wij vandaan zijn. Wel, ik zal het u vertellen. Wij zijn gekomen uit Ithaka, aan de voet van de Neion, en de zaak waarover ik kom spreken is persoonlijk, niet van het volk. Ik ben op zoek naar een breedverbreide tijding over mijn vader, om te zien of ik ergens iets te horen krijg, over de edele, standvastige Odysseus, waarvan men zegt dat hij eens, toen hij samen met u vocht, de stad van de Trojanen heeft verwoest.”

Zij bereikten het tussen de bergen gelegen Sparta, vol ravijnen, en zij reden naar de woning van de beroemde Menelaos.

En zij leidden hen het goddelijke huis binnen. En toen zij het zagen, stonden zij verbaasd over het huis van de bij Zeus geliefde koning. Want er was een glans als die van de zon of de maan over de hoogbedakte woning van de beroemde Menelaos. Maar toen zij genoten hadden, kijkend met hun ogen, gingen zij de goedgepolijste badkuipen in en wasten zich. En nadat de slavinnen hen gewassen en met olie gezalfd hadden, deden zij hen wollen mantels en chitons om, en zij zetten zich in zetels neer naast Menelaos, de zoon van Atreus. En waswater voor de handen aandragend goot een dienares het met een mooie, gouden schenkkan boven een zilveren waskom uit om zich te wassen, en naast hen plaatste zij een gepolijste tafel. Een de eerbiedwaardige huishoudster kwam brood aandragen en zette het bij hen neer, en ze plaatste er veel voedsel bij, hartelijk gevend van wat er aanwezig was. De voorsnijder presenteerde schalen met allerlei vlees en zette ze bij hen neer en hij plaatste gouden bekers naast hen. Hen beiden welkom hetend sprak de blonde Menelaos hen toe: