“Meisje, ik ben groter dan Daphnis, en ik ben een koeherder, maar hij een geitenhoeder. Ik ben net zoveel sterker als runderen dan geiten. En ik ben blank als melk, en blond als het graan dat op het punt staat geoogst te worden, en een moeder heeft mij grootgebracht, geen wild dier. Hij is klein en zonder baard, zoals een vrouw, en zwart als een wolf, hij hoedt bokken, vreselijk naar hen stinkend, en hij is zo arm dat hij nog geen hond kan houden. En als het ook zo is zoals ze zeggen, dat een geit hem melk gegeven heeft, dan verschilt hij in niets van een bokje.”
Deze en zulke dingen zei Dorkon, en daarna zei Daphnis: “Een geit heeft mij grootgebracht, net zoals Zeus, en ik hoed bokken die groter zijn dan zijn runderen, en ik stink helemaal niet naar hen, net zo min als Pan, hoewel hij voor meer dan de helft bok is. Ik ben tevreden met kaas en aan het spit gebakken brood en witte wijn, wat bezittingen van rijke landmannen zijn. Ik ben zonder baard, maar Dionysos ook, zwart, maar de hyacint ook, en Dionysos is sterker dan de Satyrs en de hyacint dan de lelies. Maar hij is rossig als een vos en behaard als een bok en wit als een vrouw uit de stad. En als je iemand moet zoenen, dan zul je van mij de mond zoenen, maar van hem de haren op zijn kin. Meisje, onthoud dat ook jou een schaap heeft grootgebracht, maar ook zo ben je mooi.”