Plotseling zag Achilles een schim in zijn slaap. De schim, in alle opzichten gelijk aan Patroklos, zei tegen hem:

“Slaap je, Achilles? Bekommer je niet meer om mij na mijn dood? Tijdens mijn leven was je altijd mijn kameraad! Ik smeek je: begraaf mij snel! Want ik ben nu bij de poorten van de Hades, maar de schimmen van de andere doden verhinderen het mij om naar binnen te gaan. — Ook iets anders vraag ik je. Want het is ook jouw lot om te sterven in Troje. Begraaf mijn lichaam niet apart, maar samen met jouw lichaam in één grafurn! Want zoals Peleus, je vader, mij samen met jou heeft opgevoed, en wij in ons leven als kinderen altijd samen waren, zo hoop ik in één grafurn met jou samen te zijn, Achilles!”

Achilles antwoordde zijn kameraad: “Waarom ben je naar mij omhoog gekomen, dierbare Patroklos, en vraag je me deze dingen? — Maar ik zal deze dingen doen, zoals jij verzoekt — maar kom dichterbij!” Daarna strekte Achilles zijn handen uit naar zijn vriend, maar hij kreeg hem niet te pakken, want de schim, als rook, was reeds in de aarde afgedaald.