Achilles onthaalde de drie boodschappers met grote vriendschap: “Wees gegroet, mannen, want jullie zijn mij zeer dierbaar! Kom hier zitten.” Vervolgens sprak hij tot zijn makker Patroklos: “Vooruit, Patroklos, breng een groter mengvat hierheen, en geef wijn en voedsel aan de dierbare mannen.”
Na de maaltijd zei Odysseus: “Wees ook jij gegroet, Achilles. De maaltijd bevalt ons! Toch gaat onze interesse niet naar de maaltijd uit, maar naar iets anders, namelijk de verschrikkelijke rampen van de Grieken! Want de Trojanen bevinden zich al dichtbij het legerkamp en ze zijn van plan om de schepen met verwoestend vuur in brand te steken! Zeer dierbare Achilles, wees niet meer ongevoelig, maar heb medelijden met ons, want Agamemnon is bereid om het meisje Briseïs terug te sturen, en mooie en waardige geschenken te geven!”
Achilles luisterde naar de verstandige plannen en zei: “Vrienden, spreek mij niet over geschenken! Die geschenken zijn gehaat bij mij! Wees niet dwaas, want jullie zijn niet in staat mij te overtuigen! Zelfs Agamemnon niet, want hij heeft mijn eergeschenk van mij afgepakt! Mijn interesse gaat niet meer uit naar jullie strijd, maar naar onze terugkeer naar huis. Want Thetis, mijn moeder, heeft mij deze voorspelling gegeven: “Achilles, als jij naar huis komt, dan heb je een gelukkig en lang leven, maar als jij blijft en oorlog voert rond Troje, dan sterf je jong, maar is onsterfelijke roem jouw deel!” Op dit moment vallen de thuisreis en het lange leven bij mij in de smaak. Ga dus terug en bericht dit aan Agamemnon.”