De godin Athene komt aan bij het huis van Alkinoös, want zij bekommert zich om de terugkeer van Odysseus. Zij gaat de slaapkamer in van Nausikaä, de dochter van Alkinoös. Het meisje slaapt, en in haar slaap spoort de godin haar aan: “Nausikaä, waarom slaap je nog en vergeet je de kleren? Ze liggen er allemaal vuil bij! Het is daarentegen nodig dat jij ze wast! Want je zult geen lange tijd meer een meisje zijn. Spoedig namelijk zul je trouwen. De beste mannen van de Faiaken willen immers met je trouwen. En dan moeten je kleren schoon zijn.”

’s Morgens vroeg wordt Nausikaä wakker en verwondert zich over de droom. Meteen gaat ze naar haar vader en vraagt aan hem: “Lieve papa, ik wil de kleren in de rivier wassen. Want het past jou om in schone kleren naar de raadsvergadering te gaan, en mijn broers willen altijd in schone kleren dansen. De rivier ligt ver weg van de stad. Kun je dus een wagen voor mij klaarmaken?”

Met die woorden overtuigt Nausikaä haar vader, want zij schaamt zich ervoor om tegen haar dierbare vader het huwelijk openlijk te noemen! Maar hij begrijpt alles en antwoordt haar: “Mijn kind, ik kan doen wat jij vraagt, want ik ben blij dat jij de kleren wilt wassen. Ga maar!” Zo rijdt Nausikaä zelf in de wagen naar de rivier, samen met de kleren, en de dienaressen gaan te voet.

Daar slaapt Odysseus nog in het struikgewas.