Nausikaä antwoordde Odysseus: “Vreemdeling, Zeus zelf deelt voorspoed toe aan goede en slechte mensen, aan ieder zoals hij wil. Het is dus nodig dat je deze kwaden lijdt, of je nu wilt of niet. En nu, omdat je bent aangekomen in onze stad en in ons land, ben ik bereid om je bijstand te verlenen. Wij zijn Faiaken, en ik ben de dochter van Alkinoös, de leider van de Faiaken.” Vervolgens spoorde Nausikaä de meisjes aan: “Dienaressen, wees niet bang! Vlucht niet meer, maar blijf staan en kom hierheen, want het is nodig dat jullie de vreemdeling verzorging geven. Want alle vreemdelingen en bedelaars staan onder de bescherming van Zeus. Vooruit dan, vriendinnen, geef de man voedsel en wijn, en was hem in de rivier en zalf hem met olie.” Toen zag Odysseus de meisjes en hij zij tegen hen: “Wacht, dienaressen, want ik zal zelf het zeewater van mijn schouders wassen en mij zalven met olie. Want ik schaam mij ervoor om naakt te zijn in het bijzijn van meisjes!”
Vervolgens waste Odysseus zich en hij zalfde zich met olie. En de godin Athene schonk hem een zeer grote gratie. Daarna zat Odysseus bij de zee, schitterend als een ster. Nausikaä bekeek hem, want de man scheen haar gelijk aan een god!