Toen ik dus bij het huis van Kirke was aangekomen, begon ik te roepen, en de godin hoorde mijn stem. Meteen opende ze de deuren en nadat ze naar buiten gekomen was, nodigde ze me haar huis in. Nadat ze me naar binnen geleid had en me had laten zitten op een mooie zetel, bereidde ze een of andere drank in een gouden beker. In de drank verborg ze kwalijke kruiden. Nadat ik de drank gedronken had, sloeg ze mij met haar staf en zei: “Kom dan, ga het varkenshok in en ga liggen bij de anderen!” Die dingen deed ze dus… maar ze had mij niet betoverd! Want door het kruid van Hermes was ik gered!
Toen nam ik mijn zwaard en sprong op Kirke af, omdat ik haar wilde doden. De godin werd bang en nadat ze mijn knieën had vastgegrepen, vroeg ze: “Wie ben je en waar kom je vandaan? Want ik sta verbaasd dat jij na het drinken van mijn kruiden niet betoverd bent. Jij bent natuurlijk de vindingrijke Odysseus! Want Hermes heeft mij vaak gezegd dat jij ooit een keer hier zou komen. Maar kom dan, held, beklim samen met mij mijn bed, want ik verlang ernaar met jou te slapen!” En ik zei haar: “Hoezo verzoek je mij om jou goedgezind te zijn, nadat je mijn gezellen tot varkens gemaakt hebt en je mij met een list hebt aangespoord om met jou te slapen? Want je wilt mij, nadat ik mij uitgekleed heb, iets slechts en onmannelijks aandoen! Zweer jij dan eerst een grote eed, dat je voor mij niet iets anders slechts van plan bent, en laat daarna voor mij mijn gezellen vrij.”