Mijn moeder, nadat ze bij mij gekomen was en het zwarte bloed gedronken had, herkende mij meteen, want ze begon te huilen en sprak deze woorden: “Mijn kind, hoe ben je hier gekomen terwijl je nog levend bent? Want voor de levenden is het moeilijk om deze dingen te aanschouwen. Ben je vanuit Troje hier aangekomen, lange tijd rondzwervend? Ben je nog niet naar Ithaka gegaan, en heb je je vrouw en je zoon en heel het volk nog niet gezien?” Ik zei tegen haar: “Mijn moeder, de noodzaak heeft mij naar beneden gevoerd naar de Hades, omdat ik Teiresias moest raadplegen. Ik ben namelijk nog niet dichtbij Ithaka, mijn land, gekomen, omdat ik steeds rondzwerf en vele lotgevallen doormaak, vanaf het moment dat ik Agememnon naar Troje volgde. Maar kom, jij moet mij dit niet gelogen, maar naar waarheid vertellen: hoe ben je gestorven?” En zij antwoordde mij: “Mijn kind, ik ben gestorven, omdat ik door verdriet verteerd ben. Ze enorm miste ik je…”
Daarna probeerde ik de schim van mijn moeder vast te pakken, mijn handen uitstrekkend. Driemaal probeerde ik dat, maar driemaal glipte de schim uit mijn handen, gelijk aan een schaduw of een droom… Het verdriet werd voor mij nog groter en ik riep: “Mijn moeder, waarom wacht je niet op mij, hoewel ik ernaar verlang je vast te pakken en je te kussen?” Maar mijn moeder antwoordde mij: “Mijn kind, dat is onmogelijk. Want na hun dood hebben stervelingen geen vlees en botten meer, zoals voor hun dood, maar door de kracht van het vuur vergaat het lichaam, maar de ziel ontsnapt door weg te vliegen als een droom.”