Nadat wij die dingen hadden besproken, kwam de schim van Achilles. De schim herkende mij en wenend sprak hij deze woorden: “Godgeboren Odysseus, hoe durfde je naar hier af te dalen, waar slechts doden wonen, schimmen van gestorven stervelingen?” Ik antwoordde hem: “Ik kwam hier, Achilles, uit behoefte aan Teiresias, omdat hij mij de waarheid kon vertellen over mijn terugkeer naar huis. Want ik heb Ithaka nog niet gezien, maar altijd heb ik smarten… Toen jij nog leefde, was er geen man gelukkiger. En nu je hier bent, heers je over het volk van de gestorvenen! Nu je gestorven bent, hoef jij nergens over te klagen!” Hij antwoordde mij: “Prijs mij de dood niet, Odysseus! Want liever wil ik een slaaf op het land zijn bij een mens zonder bezit, dan hier heersen over alle gestorvenen!”

Nadat de schim van Achilles was vertrokken, zag ik de schim van de grote Ajax. Hij bleef op een afstand in zijn eentje staan, boos over mijn overwinning, omdat ik de schitterende wapenrusting van Achilles in bezit had gekregen in plaats van hem. Vanwege die wapenrusting was deze man gestorven, die in gestalte en daden verreweg de beste van de Grieken was, na de godgeboren Achilles. Ik sprak hem met vriendelijke woorden toe: “Gegroet, Ajax! Ajax, zul je nooit — zelfs niet nu je gestorven bent — ophouden met je boosheid op mij vanwege die wapenrusting? Want er is niemand anders verantwoordelijk dan Zeus, die een diepe haat voelde voor hen die tegen Troje opgetrokken waren. Maar vooruit, kom hier, heer, en luister naar mijn woorden: houd op met je boosheid en wees niet meer onvriendelijk, maar wordt weer vriendelijk naar mij!” Maar de ander zei niets en ging weg naar de andere schimmen.