Penelope, die wat haar uiterlijk betreft op Artemis leek, of op de gouden Aphrodite, vroeg zittend bij het vuur aan Odysseus: “Vreemdeling, wie ben je? Van waar ben je gekomen? Waar ligt je stad en wie zijn je ouders? Je bent immers niet uit een eik of uit een rots!” En de wijze Odysseus sprak niet de waarheid, maar loog: “Koningin, vraag mij niet over mijn afkomst en mijn vaderland, waarvan de herinnering mij veel pijn doet. Ik kom uit het wijde Kreta, waarop zich vele volkeren en negentig steden bevinden. Daar heb ik uw edele echtgenoot ontmoet, voordat hij met snelle schepen wegvoer naar Troje.”
Toen Penelope die dingen over haar echtgenoot hoorde, stroomden haar tranen, zoals de sneeuw smelt in de bergen. Want zij beweende haar echtgenoot, die vlakbij haar zat! De verstandige Odysseus voelde medelijden met de huilende vrouw, maar met een list verborg hij zijn eigen tranen. Hij sprak: “Vrouw, stop met huilen! Want ik heb over de thuisreis van uw echtgenoot gehoord dat hoewel al zijn gezellen en al zijn schepen verloren zijn gegaan, hij zelf leeft en spoedig thuis zal komen, want de Faiaken, die hem eerden als een god, waren bereid hem naar huis te begeleiden, na hem vele bezittingen te geven.” De zeer verstandige Penelope sprak tot hem: “Vreemdeling, ik hoop heel erg dat deze aangename uitspraak vervuld zal worden, maar zelf denk ik dat Odysseus niet meer naar huis zal komen!”