Nadat Penelope binnengekomen was, ging ze tegenover Odysseus in de gloed van het vuur zitten. Hij zat tegen een hoge zuil, naar beneden kijkend, de woorden van zijn echtgenote afwachtend…, maar Penelope zweeg lange tijd, terwijl ze deze dingen overwoog: “Ach, zal ik hem van een afstand uitvragen, of zal ik naar hem toegaan en hem kussen, terwijl ik zijn hoofd en handen vastpak?” Want het ene moment meende ze hem te herkennen en het andere niet, omdat hij slechte kleren droeg. Tenslotte werd Telemachos heel boos en berispte zijn moeder: “Mijn moeder, een moeder van niks, met een hard gemoed! Aarzel toch niet zo om mijn vader te omhelzen! Want Odysseus, je zeer dierbare echtgenoot, nadat hij veel lotgevallen heeft doorgemaakt, is in het twintigste jaar thuisgekomen! Jouw hart is altijd harder dan een steen!”
Penelope antwoordde hem: “Mijn kind, berisp je moeder niet zo! Want ik weet niet wat ik moet doen. Moet ik een woord tot hem spreken, of hem uitvragen, of naar zijn gezicht kijken? Maar kom, laat ik hem uitproberen, of dit werkelijk Odysseus is. Want er bestaan tekens voor ons, verborgen voor anderen, zodat wij elkaar gemakkelijk kunnen herkennen.” Toen hij dit hoorde, glimlachte de wijze Odysseus.