Odysseus glimlachte en zei tegen zijn zoon: “Telemachos, wees niet te gehaast, maar laat degene die jou gebaard heeft mij op de proef stellen. Want zij herkent mij nog niet, omdat ik vuile en slechte kleren draag. Wanneer zij mij op de proef gesteld heeft, zal zij mij beter herkennen. Laten wij ons nu wassen en uitrusten.” Toen Penelope dit gehoord had, droeg ze Eurykleia op: “Kom, Eurykleia, haast je om het bed voor de vreemdeling klaar te maken, nadat je deze uit de slaapkamer hebt geschoven.” Zo sprak ze, haar man die daarbij stond op de proef stellend.
Toen werd Odysseus heel boos op haar, omdat ze die dingen gezegd had: “Vrouw, wat zeg je? Want het is onmogelijk om ons bed uit de slaapkamer te verschuiven. Want er bevindt zich een groot teken in het kunstig gemaakte bed, dat ik zelf gemaakt heb, en niemand anders! Er stond een sterke boom, en daaromheen heb ik deze slaapkamer gebouwd en heb ik op goede wijze een dak gemaakt. Daarna heb ik de boom omgehakt, om op de stronk een mooi bed te maken, dat ik met goud en zilver versierd heb. Dat is voor ons het teken.” Penelope trilde, toen zij de tekens herkende, die Odysseus nauwkeurig liet zien. Daarop rende ze huilend naar haar man toe, en nadat ze haar armen rond zijn hals had geworpen, kuste ze zijn zeer dierbare hoofd.