Agamemnon, die eens groots geëerd werd omdat hij de aanvoerder was van zoveel mannen, antwoordde huilend: “Dierbaarste Odysseus, noch Poseidon noch vijandige mannen hebben mij gedood, maar ik ben door een zeer slechte godheid aan mijn einde gekomen. Want in mijn eigen huis heeft Aigisthos samen met mijn zeer slechte vrouw mij op schandelijke wijze gedood, nadat hij mij met een maaltijd had onthaald, zoals iemand een rund doodt bij zijn ruif…
Zo ben ik op zeer schandelijke wijze gestorven, voor wie er geen redder aanwezig was. Want rondom mij werden ook mijn gezellen op vreselijke wijze gedood. Zelfs voor jou, Odysseus, die toch zeker al van veel mannen de dood gezien hebt, zou dit de vreselijkste zijn geweest om te zien, wij die in de grote hal lagen, om de mengvaten en de gevulde tafels heen, en heel de vloer stroomde van het bloed…
Ik hoorde Kassandra, de dochter van Priamos, zeer meelijwekkend roepen, toen de vreselijke Klytaimnestra haar ook doodde. En mij liet zij achter, stervend door het zwaard, die vrouw met haar valse hondenblik, zonder mijn ogen of mijn mond met haar handen te sluiten. Zo is er niets vreselijker en hondser dan een vrouw die dit soort daden schaamteloos bedenkt en uitvoert!”