Griekse woorden hebben een accent, dat laat zien hoe het woord uitgesproken moet worden. Voor het schrijven van accenten gelden vijf basisregels. Die gelden voor werkwoorden net zo goed als voor alle andere woorden. Daarnaast hebben werkwoorden ook een aantal eigen regels en uitgangspunten, die nodig zijn om te weten waar het accent precies komt te staan.

Een opmerking vooraf: -οι / -αι

Bij de accentuering hangt veel af van de vraag of klinkers lang of kort zijn. Tweeklanken zijn in principe altijd lang. Voor de accentuering bij werkwoorden gelden de uitgangen -οι en -αι echter als kort, behalve bij de optativus.

Dus bij de infinitivus λῦσαι en bij het participium λυόμενοι zijn de uitgangen kort, maar bij de optativus λύοι is hij lang. Rekening houdend met de basisregels, heeft dat gevolgen voor het accent. Zo had λῦσαι bijvoorbeeld niet kunnen bestaan als de uitgang lang was geweest (omdat er dan op de penultima alleen een acutus kan staan en geen circumflexus, dus λύσαι), en ook λυόμενοι niet (bij een lange eindklinker kan de antepenultima geen accent hebben, dus zou het λυομένοι worden). Andersom had de optativus λύοι bij een korte eindklinker niet kunnen bestaan vanwege de σωτῆρα-regel, en had het λῦοι moeten zijn.

De algemene regel (voor persoonsvormen)

Persoonsvormen zijn alle vormen van het werkwoord die een persoon hebben (bijvoorbeeld: λύω is 1e persoon enkelvoud). Bijna alle vormen van het werkwoord zijn persoonsvormen: alleen de infinitivus en het participium niet. Alle persoonsvormen voldoen aan dezelfde algemene accentregel. Infinitivi en participia hebben hun eigen regels.

De algemene regel is: persoonsvormen hebben een recessief accent. Dat betekent dat het accent zo ver mogelijk voorin het woord staat, binnen de kaders van de basisregels. Dit accent is in principe dus ook altijd een acutus, omdat die het verst naar voren kan staan.

παρασκευάζω, λαμβάνετε, πέμπουσι, ἐμάνθανον, διηγησάμην, βαλώμεθα

Bij één- of tweelettergrepige woorden is een circumflexus ook mogelijk of zelfs noodzakelijk. Bij persoonsvormen met twee lettergrepen bepalen de vijf basisregels welk accent het moet zijn. Persoonsvormen met één lettergreep hebben een circumflexus, als deze lettergreep een lange klinker bevat; zo niet, dan staat er een acutus.

λῦε (imperativus 2e ev van λύω)
ὦ (coniunctivus 1e ev van εἰμί)

Met deze ene algemene regel is het accent voor het overgrote deel van de werkwoorden vastgelegd. Wel blijven er een aantal details over die om nadere toelichting vragen.

Verba Contracta

Samengestelde werkwoorden

De imperativus van de thematische aoristus

De werkwoorden εἰμί en φημί

Athematische stammen

De infinitivus

De infinitivus is geen persoonsvorm en valt dus niet onder de algemene regel. Niettemin zijn de infinitivus praesens en futurum (meestal) wel recessief. De infinitivus aoristus en perfectum hebben daarentegen andere regels, waarbij het accent meestal (maar niet altijd) op de penultima valt. Zie de toelichting per aspect voor de details.

Praesens

Aoristus

Futurum

Perfectum

Het participium

Het participium is weliswaar een werkwoordsvorm, maar heeft het karakter van een (bijvoeglijk) naamwoord. Daarom dat ook de accentregels overeenkomen met die van de naamwoorden.

-ων / -ουσα / -ον

-ας / -ασα / -αν

-εις / -εισα / -εν

-ως / -υια / -ος

-μενος / -μενη / -μενον