Het Griekse alfabet bevat de volgende klinkers:

α ε η ι ο υ ω

Klinkers kunnen lang of kort zijn. Een lange klinker is in het Grieks ook daadwerkelijk lang: het kost twee keer zoveel tijd om hem uit te spreken als een korte klinker. Dat is dus anders dan in het Nederlands, waar lange klinkers wel anders klinken, maar niet persé langer duren (vergelijk ‘pit’ en ‘Piet’, of ‘bom’ en ‘boom’). De lengte van een klinker heeft gevolgen voor hoe een woord geschreven wordt en waar het accent komt te staan, en speelt ook een belangrijke rol in de Griekse dichtkunst.

De ε en ο zijn kort, de η en ω zijn lang, de α, ι en υ kunnen zowel kort als lang zijn. In principe is er dus voor elke klank (a e i o u) een korte en een lange versie:

kortεο
langηω

Als woordenboeken en grammatica’s het verschil tussen een lange en korte klinker willen laten zien, gebruiken ze daarvoor de macron ( ¯ ) en de breve (   ̆  ). Een ᾱ is lang, een ᾰ is kort. Deze tekens vormen echter geen deel van het Griekse schrift, dus ze komen in Griekse teksten niet voor.

Tweeklanken kunnen beginnen met een korte of lange klinker. Een iota achter een lange alfa wordt een iota subscriptum. Er is dus een verschil tussen de tweeklanken αι en ᾳ, waarbij de eerste klinkt als ‘aj’ en de tweede als ‘aaj’. Bij ει / ῃ en οι / ῳ is het verschil sowieso duidelijk vanwege de verschillende letters. Bij de tweeklank υι kan de υ lang of kort zijn; dat valt niet te zien aan de tweeklank zelf. Tweeklanken gelden overigens als één klank en zijn altijd lang, net als de η en de ω.

De lengte van de klinker is één van de factoren die bepaalt of een lettergreep lang of kort is. De lengte van lettergrepen speelt een centrale rol in de Griekse dichtkunst.

De lengte van klinkers (niet van lettergrepen) is ook belangrijk voor het schrijven van de accenten op Griekse woorden.