Naast een eigen alfabet kent het Griekse schrift ook eigen leestekens. Deze zijn bedoeld om de zinsopbouw te verduidelijken (interpunctie), of voor het aangeven van de correcte uitspraak van een woord.

Interpunctie

Het Grieks kent net als het Nederlands een komma ( , ) en een punt ( . ), waarbij een punt het einde van een zin aangeeft en een komma gebruikt wordt voor het onderscheid van zinsdelen.

Het Griekse vraagteken ziet eruit als onze puntkomma ( ; )

In het Nederlands laat een komma zien dat twee (deel)zinnen samen één zin zijn, terwijl een punt hen echt tot twee aparte zinnen maakt. Soms zijn zinnen wel zelfstandig, maar zijn ze zo sterk met elkaar verbonden dat een punt als een te sterke scheiding voelt. Voor die gevallen gebruikt het Nederlands de puntkomma of de dubbele punt. Ook het Grieks heeft voor die gevallen een eigen teken, namelijk de hoge punt ( · ). In het Nederlands komt de puntkomma weinig voor, maar de hoge punt in het Grieks juist heel vaak. Daarom kan deze in een Nederlandse vertaling vaak beter door een komma of een punt vervangen worden, afhankelijk van de situatie.

Als aanhalingstekens gebruikt het Grieks guillemets (« »).

Hieronder staat een voorbeeld waarin alle leestekens voorkomen. Het is een Nederlandse zin, geschreven in zowel het Latijnse als het Griekse schrift.

Tom sprak: “Ach, ik ben boos. Mag dat?”
Τομ σπρακ· «Ἀχ, ἰκ βεν βως. Μαχ δατ;»

Spiritus

De spiritus wordt gebruikt om aan te geven of een woord begint met een h-klank. Er zijn twee vormen:

  • ἀ: spiritus lenis (geen h-klank)
  • ἁ: spiritus asper (h-klank)

Accenten

Accenten laten zien hoe een woord uitgesproken moet worden, oftewel waar het accent in dat woord ligt. Er zijn drie accenten:

  • ά: acutus / ὀξεῖα
  • ὰ: gravis / βαρεῖα
  • ᾶ: circumflexus / περισπομένη

Andere tekens

Het trema of de diairesis laat zien dat twee opeenvolgende klinkers geen tweeklank zijn, maar twee aparte klinkers. De combinatie αυ is een tweeklank, maar αϋ is dat niet.

Na een lange klinker (α, η, ω) wordt in tweeklanken de iota er niet achter, maar onder geschreven. Dat heet een iota subscriptum. Het is dus αι, ει en οι, maar ᾳ, ῃ en ῳ. Bij hoofdletters is dit niet mogelijk, dus blijft de iota achter de letter staan (iota adscriptum): Αι, Ηι, Ωι.

De apostrof wordt gebruikt bij elisie, oftewel bij het wegvallen van de slotklinker van een woord, omdat het volgende woord met een klinker begint. Bijvoorbeeld: ἀλλ’ οὐ in plaats van ἀλλά οὐ.

De coronis wordt gebruikt wanneer de slotklinker en beginklinker met elkaar versmelten tot één woord. Bijvoorbeeld: κἀγώ in plaats van καὶ ἐγώ.

De coronis ziet er precies hetzelfde uit als een apostrof, maar een apostrof staat tussen twee woorden en een coronis staat binnen een woord. Ook een spiritus lenis heeft hetzelfde uiterlijk, maar staat altijd aan het begin van een woord. De drie tekens kunnen dus nooit verward worden, omdat ze nooit op dezelfde plek kunnen staan.

νήρ: spiritus lenis (begin van een woord)
ἀλλ οὐ: apostrof (tussen twee woorden)
κγώ: coronis (binnen een woord)

Plaats van spiritus en accent

Spiritus en accenten staan alleen op klinkers of tweeklanken en nooit op medeklinkers (met als uitzondering de ῥ, die een spiritus asper heeft: ῥέω, ῥήτωρ). De spiritus kan alleen aan het begin van een woord staan.

Beide tekens worden recht boven de kleine letter geschreven, maar boven vóór de hoofdletter. De hoofletter neemt als het ware al alle ruimte op de regel in, waardoor er geen tekens meer onder of boven kunnen. Dus: ἄνθρωπος, ἵππος, ἧκον, maar Ἄνθρωπος, Ἵππος, Ἧκον.

Als spiritus en accent samen op dezelfde letter staan, wordt het accent achter de spiritus geschreven, of in het geval van de circumflexus erboven: ἄνθρωπος, ἥλιος, ἆρα, ἧκον.

Bij tweeklanken staan spiritus en accent op de tweede klinker van die tweeklank. Dus: οὗτος, οἴνου. Bij een iota subscriptum gaat dat niet, dus staan ze op de eerste klinker: ᾕρουν, ᾠδή. Dit onderscheid blijft ook gelden als het woord met een hoofdletter begint: Οὖτος, Οἴνου, ¨Ηιρουν, Ὠιδή.